Geschiedenis
GESCHIEDENIS
Enkele feiten
Nederlands-Indië is officieel in 1816 ontstaan, terwijl deze naam echter al voorkwam tijdens de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) rond 1620/1622 onder de naam Nederlandsch-India.
De Nederlandse aanwezigheid dateert vanaf het einde van de 16e eeuw, vanaf het moment dat zij handel dreven met Indonesië, kortvoor de oprichting van de VOC. De VOC had reeds bezittingen op Java en gedeeltelijk op de Molukken, waarvan kruidnagel op de Noord-Molukken (Ternate en Tidore) en nootmuskaat en foelie op de Zuid-Molukse Banda eilanden belangrijke export producten waren.
Indische Nederlanders, ook afgekort tot "Indisch" of "Indische", zijn etnische Nederlanders met een familiegeschiedenis in het voormalige Nederlands-Indië, het huidige Indonesië. Indische Nederlanders kunnen grofweg opgedeeld worden in twee groepen: Indo-Europeanen en totoks. Indo-Europeanen – ook afgekort tot Indo’s – behoren tot de Indo-Europese of Euro-Aziatische (meng)volkeren, omdat zij zowel Europese als Aziatische voorouders hebben.[2] Totoks zijn ‘volbloed’ Europeanen die in Nederlands-Indië geboren zijn en/of er geruime tijd hebben gewoond.
WIST JE DAT
De rijsttafel is door de Nederlanders geïntroduceerd in Indonesië. Indonesiërs eten alleen een rijsttafel bij feestelijke gelegenheden, zoals de Ramadan.
POLITIEK
Gedurende de periode van de Eerste Wereldoorlog ontstonden er veel nationalistische organisaties, met name onder de Javaanse bevolking. In 1927 werd de Partai Nasionalis Indonesia (PNI) opgericht die openlijk onafhankelijkheid (‘Merdeka’) nastreefde en geïnspireerd werd door de Indiër Mahatma Gandhi. Deze partij werd geleid door Soekarno, die zich door zijn optreden al snel tot een grote politieke persoonlijkheid ontwikkelde.
Aangezien het hoofdkwartier van de VOC zich op Java bevond, hoofdstad Batavia, settelde het overgrote deel van de Nederlandse emigranten zich hier. Daar de Indische keuken zeer divers is, importeerden de Nederlanders ook hun eigen producten die ze combineerden in de gerechten van de Indonesische keuken. In Nederland dus de 'Indische keuken' genoemd.
De stad ontstond als havenplaats ten tijde van het hindoeïstische koninkrijk Soenda (Pajajaran) in de 14e eeuw en heette oorspronkelijk Sunda Kelapa. De stad werd op 22 juni 1527 door Fatahillah van het sultanaat Demak veroverd, wat beschouwd wordt als de officiële stichtingsdatum van de stad. Hij hernoemde de stad Jayakarta, ook geschreven als Djajakarta of Jacatra, dat 'glorieuze overwinning' betekent.
Hoewel Batavia niet meer wordt gebruikt als de naam voor de hoofdstad van Indonesië, leeft Batavia in Indonesië voort als Betawi, een verbastering die de lokale uitspraak van Batavia weergeeft en gebezigd wordt om de oorspronkelijke bevolking en zijn taal aan te duiden. Daarnaast wordt de naam Batavia nog steeds gebruikt in bijvoorbeeld de benaming van Batavia Air, Café Batavia en Hotel Batavia. Het officiële inwonersaantal van Jakarta bedraagt 9.769.000 (2014). Het verstedelijkte gebied, waar Jakarta deel van uitmaakt heet Jabodetabek en heeft naar schatting ruim 30 miljoen inwoners.
16.000
Indonesië bestaat uit ongeveer 16.000 eilanden waarvan er enkele duizenden bewoond worden, ieder eiland heeft zijn specifieke recepten en kruiden. Op Sumatra en Kalimantan kookt men over het algemeen veel meer pedis (pittig) dan op Java. Op Oost-Java zijn de gerechten veel zoeter omdat men veelal Kula Djawa (palmsuiker) gebruikt, waarschijnlijk te wijten aan de komst van de Nederlanders, die niet zo heet konden eten. Trassi en petis, beide gemaakt van garnalen, vormen vaak de basis van de 'Indische/Indonesische gerechten'. Petis bestaat uit een concentraat van langdurig gekookte garnale koppen met een toevoeging van suiker, lombok, knoflook en zout, soms toegevoegd met meel, zodat er een soort dikke zwarte stroop ontstaat wat destijds door de Chinezen in Indië is geïntroduceerd.
Repatriëring naar Nederland
Doordat de situatie voor (Indische) Nederlanders in Nederlands-Indië vlak na de Japanse capitulatie (Bersiapperiode) en in Indonesië in de jaren vijftig, na de ‘onafhankelijkheidsoorlog’, vijandig en gevaarlijk was, hun ambtelijke functies hen werden afgenomen en hun bezittingen werden geconfisqueerd, repatrieerden de meesten (Indische) Nederlanders noodgedwongen naar hun vaderland: Nederland. Dit proces kende verschillende fases. De eerste golf repatrianten kwam vrijwel direct na de Bersiapperiode naar Nederland. In het begin van de jaren vijftig moedigde de Nederlandse regering emigratie uit Nederland aan vanwege de stagnerende economische groei; ook zo'n 50.000 Indische Nederlanders emigreerden vanuit Nederland naar derde landen. Repatriëring van Indische Nederlanders naar Nederland werd mede hierom niet aangemoedigd. Veel Indische Nederlanders werd het zelfs bemoeilijkt om zich in Nederland te vestigen; verzoeken om voorschotten voor een bootticket te verkrijgen werden vaak afgewezen (een enkele passage vierde klasse koste in 1957 rond de 1000 gulden). Deze opstelling van de regering zorgde ervoor dat Indische krachten zich gingen bundelen. In 1953 kwam de Nederlandse Hoge Commissaris in Indonesië, A. Th. Lamping, terug op zijn standpunt, dat hij twee jaar eerder in Nederlandse media innam, luidende dat de toekomst van (Indische) Nederlanders in Indonesië lag. Lamping pleitte ditmaal voor versoepeling van de mogelijkheden voor overkomst naar Nederland. Op 5 december 1957 verklaarde Soekarno, de president van de Republiek Indonesië, alle nog in Indonesië aanwezige Nederlanders (40.000 personen) staatsgevaarlijk en dwong hij hen voorgoed te vertrekken. Nederlandse bedrijven werden genationaliseerd en ook Sinterklaas was niet langer welkom. Deze episode, die een uitvloeisel was van de slepende Nieuw-Guineakwestie, werd ook wel 'Zwarte Sinterklaas' genoemd. Het vormde een climax in de pogingen van Soekarno om het laatste stuk Nederlands Oost-Indië tot deel van Indonesië te maken. Bijna 40.000 (Indische) Nederlanders vertrokken in de maanden daarop, terwijl de economische banden tussen de twee landen vrijwel geheel werden verbroken. Op 17 augustus 1960, vijftien jaar na het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid, werden ook de diplomatieke betrekkingen met Nederland verbroken. Hoewel de repatriëring van de (Indische) Nederlanders bekendstaat als geruisloos waren er soms aansluitingsproblemen. De overgrote meerderheid van de repatrianten sprak uitstekend Nederlands, maar een deel van de kinderen die in de jaren zestig naar Nederland kwam had een taalachterstand. In sommige Nederlandse steden ging het zelfs om de helft van de kinderen. De oorzaak was het Indonesische verbod op Nederlands onderwijs vanaf 1958.[21] Tussen 1945 en 1965 zijn ongeveer 300.000 (Indische) Nederlanders gerepatrieerd en een klein aantal Chinezen en Indonesiërs naar Nederland gemigreerd. Deze migratie staat bekend als 'repatriëring', wat 'terugkeren naar het vaderland' betekent. Dit moet vooral symbolisch worden opgevat aangezien een groot gedeelte van deze 'repatrianten' nooit eerder in Nederland was geweest. Vijf golven: 1945-1950: na de capitulatie van Japan en de daaropvolgende Bersiap vertrokken ca. 100.000 (Indische) Nederlanders onmiddellijk of binnen enkele jaren naar Nederland. Het waren met name overlevenden van de Japanse bezetting (binnen- en buitenkampers) en de Bersiap. 1950-1957: in verband met de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië repatrieerden ambtenaren uit de administratie, het politieapparaat, de rechterlijke macht en het leger naar Nederland. Na de opheffing van het KNIL in juli 1950 repatrieerden veel KNIL-militairen en migreerden 4000 Molukkers met hun gezinnen alsmede veel Indo-Afrikaanse KNIL-soldaten (‘Belanda Hitam’). 1957-1958: naar aanleiding van de Nieuw-Guineakwestie werden alle (Indische) Nederlanders die nog in Indonesië woonden tot een gevaar voor de staat verklaard. Dit leidde tot het vertrek van ca. 40.000 mensen. 1962: in verband met de overdracht van Nederlands Nieuw-Guinea aan Indonesië werden alle op Nieuw-Guinea verblijvende Nederlanders (ca. 14.000 personen) geëvacueerd. In de periode van het zgn. UNTEA-bestuur kwam ook een groep van ongeveer 500 Papoea's, die in Nederlandse overheidsdienst waren geweest, met hun gezinnen naar Nederland. 1957-1964: spijtoptanten waren mensen die na de soevereiniteitsoverdracht hadden gekozen voor het Indonesische staatsburgerschap, maar spijt kregen van hun keuze toen de nieuwe Indonesische samenleving hen discriminatoir ging behandelen. Tot 1958 was het Nederlandse toelatingsbeleid voor hen nog zeer restrictief, maar dat werd vanwege de noodsituatie waarin de spijtoptanten door politieke omstandigheden waren komen te verkeren, verruimd; ca. 25.000 van hen konden alsnog naar Nederland komen en kregen hun Nederlandse nationaliteit terug.
bron: wikipedia